Wettelijke regeling voor draagmoederschap
Op 7 december 2016 publiceerde de Staatscommissie Herijking Ouderschap haar rapport “Kind en ouders in de 21ste eeuw”, waarin onder andere aanbeveling voor het wettelijk regelen van meerouderschap en draagmoederschap. De Staatscommissie meende dat het wenselijk is om met een regeling te waarborgen dat het traject van draagmoederschap zorgvuldig verloopt en met respect voor de menselijke waardigheid van het kind en de draagmoeder. Een regeling voor draagmoederschap kan daarbij aan alle betrokkenen rechtszekerheid bieden over hun positie en verantwoordelijkheden ten opzichte van het kind.[1] Vooral politieke overwegingen leken de afgelopen jaren wetgeving in de weg te staan of in ieder geval op de lange baan te schuiven.
Zesenhalf jaar later, op 30 juni 2023 kondigde de Minister van Rechtsbescherming dan toch eindelijk aan wetgeving voor te bereiden, waarin een wettelijke regeling voor draagmoederschap wordt voorgesteld.
Draagmoederschapsovereenkomst en register
In de wet zal de juridische positie van alle betrokken worden geregeld; die van de wensouders, draagmoeder en het kind. Het draagmoederschapstraject zal vooraf moeten worden voorgelegd aan de rechter, die zal toetsen of de door de wensouders en draagmoeder gemaakte afspraken aan de wettelijke voorwaarden voor draagmoederschap voldoen. Deze door de rechter goedgekeurde afspraken over het draagmoederschapstraject zullen worden opgenomen in een register, dat later ook raadpleegbaar is voor het kind. Dit is in lijn met de aanbevelingen van de Staatscommissie. Het is in het belang van het kind dat het op termijn zijn of haar ontstaansgeschiedenis kan achterhalen.
Belang van het kind en voorlichting wensouders en draagmoeder
Hoewel het persbericht nog geen details over de wettelijke regeling geeft ligt het voor de hand dat de rechter bij de toetsing controleert of het draagmoederschapstraject niet in strijd is met het belang van het kind, of de draagmoeder goed is geïnformeerd en of zij uit vrije wil instemt met het traject. Van de wensouders en draagmoeder zal wellicht verlangd worden dat zij zich vooraf laten voorlichten en counselen.
Genetische band met wensouder(s)
Verder zal er waarschijnlijk een genetische band tussen tenminste één van de wensouders en het kind vereist zijn. Daarmee is ook het onderscheid met adoptie helder, waarbij er niet noodzakelijkerwijs een genetische band tussen wensouders en kind hoeft te zijn. De Staatscommissie gaf als aanbeveling dat zo mogelijk twee, maar tenminste één van de wensouders een genetische band met kind hebben. Er zou in uitzonderlijke gevallen, waarin zwaarwegende redenen bestaan voor het afzien van een genetische band tussen wensouders en kind, een mogelijkheid bestaan om dit uitgangspunt te verlaten. De vraag is wel waarom adoptie in die situatie geen alternatief zou kunnen bieden.
Vergoeding
Niet onbelangrijk zal ook in de wet geregeld worden wat wensouders voor de draagmoeder mogen betalen - bijvoorbeeld positiekleding – en hoe hoog het bedrag van de vergoeding mag zijn. Op dit moment is betaling van de draagmoeder, anders dan louter onkosten, verboden. De Staatscommissie zei daarover in 2016: “Geldelijk gewin mag niet de drijfveer voor de draagmoeder zijn, maar tegelijkertijd moet goed voor haar worden gezorgd. Naast een onkostenvergoeding behoort daarom een algemene vergoeding van maximaal € 500,- per maand mogelijk te zijn, mits de rechter deze vergoedingen heeft goedgekeurd.”[2] Naar het oordeel van de Staatscommissie moeten alle daadwerkelijk door de draagmoeder ten behoeve van de zwangerschap en bevalling gemaakte kosten kunnen worden vergoed door de wensouders, als deze kosten niet reeds op andere wijze zijn gedekt (bijvoorbeeld door de ziektekostenverzekering). Te denken valt aan medische en andere zorgkosten (bijvoorbeeld hulp in de huishouding), juridische kosten, reiskosten, kleedgeld en de kosten voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Aantoonbaar en daadwerkelijk gederfde inkomsten van de draagmoeder zouden ook voor vergoeding in aanmerking moeten kunnen komen. Maar dat geldt niet voor kosten van huisvesting en levensonderhoud van de draagmoeder. Vergoeding daarvan zou potentieel kunnen leiden tot het overhalen van een buitenlandse wensmoeder om tijdelijk in Nederland te komen en hier als draagmoeder te fungeren. Dat is onwenselijk.
Noodzakelijke band met Nederland
De Staatscommissie gaf in 2016 verder nog de aanbeveling dat tenminste een van de wensouders én de draagmoeder in Nederland wonen, om daarmee de noodzakelijke band met Nederland vast te stellen. Het aantrekken van “draagmoederschapstoerisme” naar Nederland was geenszins de bedoeling.[3]Het lijkt erop dat de Minister verder wil gaan dan de Staatscommissie. Trajecten in het buitenland zouden ook in Nederland moeten kunnen worden erkend, mits zij voldoen aan de Nederlandse vereisten. Dat wil zeggen dat het draagmoederschapstraject vooraf aan de Nederlandse rechter moet worden voorgelegd en dan aan de wettelijke regeling zal worden getoetst. Als voldaan is aan vergelijkbare voorwaarden , die in Nederland aan het traject worden gesteld, kan het ouderschap net als voor wensouders die het traject in Nederland hebben doorlopen meteen worden erkend.
Na de goedkeuring door de rechter
Als de rechter zijn goedkeuring heeft gehecht aan het draagmoederschapstraject en de inschrijving van de draagmoederschapsovereenkomst in het register, zal de regeling waarschijnlijk zo zijn dat de ambtenaar van de burgerlijke stand, nadat een zwangerschap is ontstaan, akten van aanvaarding van het ouderschap van de wensouders kan opmaken. Hiermee staat kind vanaf de geboorte van rechtswege familierechtelijke betrekking tot de wensouders.
Hiermee wordt een einde gemaakt aan de “juridische gymnastiek” die nu nog noodzakelijk is om alles te regelen. Nu wordt de draagmoeder nog automatisch juridisch ouder, omdat het kind uit haar geboren is. Indien zij ongehuwd is, kan een van de wensouders het kind erkennen of kan zijn vaderschap worden vastgesteld. Als de draagmoeder gehuwd is, wordt haar echtgenoot van rechtswege vader en zal eerst het vaderschap ontkend moeten worden, voordat de wensouder het kind kan erkennen. De andere wensouder, die niet genetisch verwant is met het kind zal zijn of haar toevlucht moeten zoeken tot stiefouderadoptie. Met een wettelijke regeling zal dit niet meer nodig zijn, maar kan alles in een keer worden geregeld.
[1] Rapport Kind en ouders in de 21ste eeuw, p.456.
[2] Rapport Kind en ouders in de 21ste eeuw, p.466.
[3] Rapport Kind en ouders in de 21ste eeuw, p.462.