Verhoging AOW-leeftijd reden voor dwaling bij sluiten vaststellingsovereenkomst?
De Centrale Raad van Beroep heeft recent een interessante uitspraak gedaan in een zaak waarin een ambtenaar terugkomt op een vaststellingsovereenkomst welke hij in april 2013 heeft gesloten. Reden: de AOW-leeftijd is nadien verhoogd en de ambtenaar wenst zijn ontslagdatum om die reden met 4,5 maand te verzetten. De rechtbank en nu ook de Centrale Raad van Beroep gaan hierin niet mee (uitspraak).
Casus
De ambtenaar was werkzaam bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ( ‘OCW’). Op 11 april 2013 wordt een vaststellingsovereenkomst gesloten. Partijen komen overeen dat aan de ambtenaar uiterlijk per 1 december 2015 eervol ontslag op eigen verzoek wordt verleend. Er wordt voorts finale kwijting afgesproken. In de tussentijd vindt een verhoging van de AOW-leeftijd plaats. Om die reden doet de ambtenaar in juli 2015 het verzoek om de einddatum met 4,5 maand op te schuiven zodat deze aansluit op de AOW-leeftijd. Voorts doet de ambtenaar het verzoek om na de AOW-leeftijd door te mogen werken. Het verzoek (en later ook het bezwaar) wordt door OCW afgewezen.
Oordeel rechtbank
Het beroep van de ambtenaar wordt door de rechtbank ongegrond verklaard. Op grond van het ‘beginsel van rechtszekerheid’ zijn partijen gebonden aan de door hen overeengekomen ontslagregeling. Dat beginsel geldt niet alleen voor bestuursorganen maar ook voor ambtenaren. Alleen indien sprake is van een wilsgebrek of indien nakoming vanwege andere bijzondere omstandigheden in redelijkheid niet verlangd kan worden, zou dit anders kunnen zijn. De rechtbank gaat de bedoeling van partijen bij het sluiten van de overeenkomst na (Haviltex-criterium). Geoordeeld wordt dat niet is gebleken dat partijen de bedoeling hadden de aanstelling met ingang van de AOW-leeftijd te beëindigen. De ambtenaar stelt dat hij niet op de hoogte was van de plannen om de AOW-leeftijd te verhogen. De rechtbank overweegt echter dat het ten tijde van het sluiten van de overeenkomst reeds van algemene bekendheid was dat een verhoging van de AOW-leeftijd zou plaatsvinden. Bovendien heeft de ambtenaar juridische bijstand gehad en dus bestond de mogelijkheid om zich te laten informeren. De keuzes die de ambtenaar in dit kader heeft gemaakt komen daarom voor zijn rekening en risico. Tot slot wordt ook het verzoek om door te werken na de AOW-leeftijd – de ambtenaar beroept zich hiervoor op de Circulaire doorwerken na 65 jaar bij de sector Rijk – afgewezen, nu de ambtenaar voorafgaand aan het tekenen van de vaststellingsovereenkomst geen beroep op heeft gedaan.
Centrale Raad van Beroep
De Centrale Raad van Beroep maakt de uitspraak van de rechtbank tot de zijne. Bovendien blijkt dat een eventueel AOW-gat wel degelijk tijdens de onderhandelingen aan de orde is geweest. De einddatum was het resultaat van deze onderhandelingen. Bij de Centrale Raad van Beroep deed de ambtenaar nog een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Voor een andere ambtenaar had OCW de einddatum namelijk wel opgeschoven. Daarvan wordt echter vastgesteld dat het bij deze ambtenaar wel expliciet de bedoeling was de aanstelling op de AOW-leeftijd te beëindigen. Kortom, de ambtenaar vist in beide instanties achter het net.
Deze Nieuwsflits is slechts een algemene weergave van het geldende recht. Het kan op geen enkele wijze als advies in uw specifieke situatie dienen.