Pensioenindexatie na dienstverband: waarom goed werkgeverschap blijft gelden

Volledig wegnemen indexatieperspectief door opzegging 'Overeenkomst Coming Back Service Indexering' met BpfBOUW in strijd met goed werkgeverschap

Goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) werkt ook door na het einde van de arbeidsovereenkomst. De werkgever kan daarom niet zomaar besluiten om een voorwaardelijke indexatieregeling voor slapers en gepensioneerden te beëindigen. Er was wel voldoende aanleiding om tot wijziging over te gaan, maar niet om het indexatieperspectief volledig weg te nemen. Daardoor houdt de wijziging geen stand en moet werkgever koopsommen financieren om indexaties alsnog mogelijk te maken. 

Casus 

Eisers (enkele reeds gepensioneerd) zijn in het verleden voor gedaagde werkzaam geweest. De activiteiten van gedaagde vallen onder BpfBOUW. Van 1982 tot 2007 was gedaagde vrijgesteld van verplichte deelname. Per 2007 is de vrijstelling geëindigd en is gedaagde deel gaan nemen in pensioenregeling van BpfBOUW. Werknemers hebben gedurende 1982 tot 2007 pensioen opgebouwd bij een ander pensioenfonds (X). Tot 2007 opgebouwde aanspraken zijn daar achtergebleven. De pensioenreglementen die tot 2007 van toepassing waren bevatten een bepaling over indexatie die strekking heeft dat indexatiebeleid van BpfBOUW wordt gevolgd. In kader van bij Pensioenfonds X achtergebleven aanspraken, heeft gedaagde een uvo gesloten met BpfBOUW genaamd ‘Overeenkomst Coming Back Service Indexering’. Ter waarborging van gelijkwaardigheid is gedaagde op grond van die overeenkomst verplicht jaarlijks koopsommen te betalen aan BpfBOUW voor indexatie.

Tot 2022 bedroeg gemiddelde indexatie 0,52%. Vanaf 2022 heeft BpfBOUW – vanwege versoepeling regels – met 1,76% (1/2022), 0,79% (7/2022) en 14,52% (1/2023) geïndexeerd. Dat was aanleiding voor gedaagde de overeenkomst met BpfBOUW op te zeggen. Volgens gedaagde zou financiering van genoemde indexaties ruim 672k kosten. Eisers vorderen kort gezegd een verklaring voor recht dat gedaagde de indexatieregeling niet eenzijdig mocht beëindigen en gedaagde alsnog de benodigde koopsommen voldoet aan BpfBOUW, X, dan wel ander fonds. De kantonrechter wijst de vorderingen deels toe.

Oordeel rechter

De pensioentoezegging houdt in dat gepensioneerden en slapers indexatieperspectief wordt geboden dat afhankelijk is van en tevens gelijk is aan het oordeel van een derde partij (BpfBOUW). Besluit bestuur BpfBOUW tot indexatie, dan dient gedaagde dat besluit in eigen pensioenregeling te volgen (voorwaardelijke pensioenaanspraak). Tot 2022 ook op die wijze uitgevoerd.

Ktr. stelt voorop dat werkgever in beginsel pensioenafspraken met pensioengerechtigden en slapers kan wijzigen nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd (ECLI:NL:HR:2013:CA0566). Hier gaat om voorwaardelijk indexatieperspectief dat nog geen aanspraak is in zin van PW. Neemt niet weg dat het een toezegging is, tot nakoming waarvan werkgever gehouden is. Wijzigingsbeding in pensioenreglement, ziet naar oordeel ktr op andere situatie die reeds uitgewerkt is. Gedaagde kan zich daar niet meer op beroepen. Beoordeling dan op basis van Stoof/Mammoet (ECLI:NL:HR:2008:BD1847). Art. 7:611 BW werkt ook na einde arbeidsovereenkomst nog steeds tussen partijen na. Gedaagde heeft voldoende aangevoerd voor oordeel dat wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden (indexeringen vanaf 2022 uitzonderlijk hoog). Gedaagde daardoor geconfronteerd met astronomische koopsommen.

Gedaagde stelt dat haar financiële draagkracht niet voldoende is, maar dat is volgens ktr. onvoldoende onderbouwd. Het (eenzijdig doorgevoerde) voorstel om het indexatieperspectief volledig weg te nemen heeft een alles-of-niets karakter, waarvan redelijkheid zonder gedegen onderbouwing niet valt in te zien. Dat in ieder geval indexatieperspectief moet blijven bestaan, ligt namelijk zozeer voor de hand dat het voorstel van gedaagde tot volledig terzijde stellen van de indexatie niet is beschouwen als redelijk voorstel. Eisers hebben belang bij indexatie omdat de inflatie hoog is (geweest) en reële waarde aanspraken daarom is afgenomen. Gesteld noch gebleken dat bij aangepaste indexatie nog steeds de gestelde maar betwiste financiële problemen voor gedaagde bestaan. Dat dit het geval is ligt niet voor de hand, omdat gedaagde in verleden ook (kennelijk) probleemloos indexaties heeft doorgevoerd. Volledige beëindiging indexatieregeling is daarmee in strijd met nawerkend goed werkgeverschap.

Eisers vorderen verklaring voor recht dat gedaagde in strijd handelt met gelijkwaardigheidsregels Vrijstellingsbesluit. Ktr wijst dat af. Uit wetsgeschiedenis leidt ktr af dat werkgever niet verplicht is om “onder alle omstandigheden dezelfde toeslagen te verlenen als het bedrijfstakpensioenfonds”. Geen aanwijzingen dat dit na inwerkingtreding Wtp anders is.

Omdat gedaagde niet gerechtigd was volledig te beëindigen, volgt veroordeling tot nakoming pensioenovereenkomst. Voor toekomst kan niet worden uitgesproken, want niet duidelijk of en wanneer BpfBOUW verder zal indexeren. Gevorderde dwangsom wordt toegewezen. Gedaagde heeft gesteld dat financiële positie het mogelijkerwijs niet toelaat om aan hoofdvordering uitvoering te geven. Dit argument staat aan toewijzing echter op dit moment niet in de weg. Wettelijke rente wordt afgewezen. Gaat hier niet om vordering tot betaling van een geldsom en mogelijke vertraging in betaling daarvan, maar nakoming indexatieafspraak. Uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt afgewezen. Onduidelijk is of betaling koopsom makkelijk terug te draaien is (restitutierisico). Gedaagde zal mogelijk in beroep gaan. Niet uitgesloten dat gedaagde alsnog voorstel tot gedeeltelijke wijziging doet die wel redelijk is. Eisers hebben spoedeisend belang om aanspraken vooruitlopend op eventueel beroep geïndexeerd te krijgen, onvoldoende onderbouwd.

Let op

Het komt regelmatig voor dat omstandigheden veranderen waardoor arbeidsvoorwaarden ‘te duur’ worden en je daarin als werkgever wijziging wilt aanbrengen. In deze zaak was dat ook zo: afspraak was dat de werkgever het indexatiebeleid van het pensioenfonds volgde, maar die indexaties werden op enig moment wel uitzonderlijk hoog. De werkgever kon zich die afspraak financieel niet meer permitteren. Voor het wijzigen is in principe de instemming van de werknemer nodig. Ook als een eenzijdig wijzigingsbeding is afgesproken. Bij het beoordelen of de werkgever eenzijdig mocht wijzigen komt het vaak aan op de vraag of de werkgever een redelijk alternatief heeft geboden, zodat de werknemer dat alternatief eigenlijk niet mocht weigeren. In de casus deed de werkgever dat niet. De indexatieregeling werd volledig beëindigd, terwijl waarschijnlijk een minder ingrijpende maatregel mogelijk was geweest. Het doen van een redelijk voorstel is dus vaak wel nodig om uiteindelijk door de hoepel van een eenzijdige wijziging heen te kunnen springen.

Vragen over pensioenindexatie na dienstverband?

Als werkgever of werknemer vragen over het (eenzijdig) wijzigen van pensioenafspraken? Heeft u vragen? Neem dan contact op met Jim Kaldenberg via kaldenberg@delissenmartens.nl  of +31 88 010 51 76.

Nieuwsbrief 'Pensioenrechtspraak'

Elke maand brengt Jim de nieuwsbrief 'Pensioenrechtspraak' uit op LinkedIn, waarin hij de meest recent gepubliceerde uitspraken van het pensioenrecht onder de loep neemt, speciaal voor de pensioen- en arbeidsrechtprofessional. Geïnteresseerd? Meld je dan hier aan: Abonneren op Linkedin nieuwsbrief

Gepubliceerd op: 14 mei 2024 in Pensioenrecht
Vragen?
Neem contact op met Jim (J.) Kaldenberg
Pensioenindexatie na dienstverband
Delen: