Opzeggen van franchiseovereenkomst zonder passend aanbod tot schadevergoeding onaanvaardbaar
Inleiding
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (1) heeft onlangs geoordeeld dat de franchisegever Leen Bakker Nederland BV (hierna: Leen Bakker) de franchiseovereenkomst met D.B.V. rechtsgeldig heeft opgezegd op grond van bedrijfseconomische en strategische argumenten. Gelet op de jarenlange relatie tussen partijen, de verwachtingen bij de franchisenemer - tot het moment van de mededeling op 15 juli 2020 - dat de franchiseovereenkomst niet zou worden beëindigd, de omstandigheid dat de franchisenemer geen verwijt kan worden gemaakt van de opzegging, en de afhankelijke relatie waarin de franchisenemer zich bevindt, acht het hof de opzegging zonder een (passend) aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Feiten
Vanaf 1 januari 1995 heeft D.B.V. een franchiseovereenkomst gesloten met Leen Bakker op grond waarvan zij een detailhandelszaak in woninginrichting en aanverwante artikelen exploiteert onder gebruikmaking van het Leen Bakker-concept. De franchiseovereenkomst is gesloten voor de periode van 1 januari 1995 t/m 31 juli 2003 met de mogelijkheid om deze telkens te verlengen met vijf jaar. De vier franchisenemers van Leen Bakker hebben zich verenigd in een franchisevereniging. Bij brief van 28 juli 2020 heeft Leen Bakker de franchiseovereenkomst opgezegd tegen 21 juli 2023 vanwege een bedrijfseconomisch motief. Ook de onderhuurovereenkomst met D.B.V. is opgezegd tegen 10 juli 2026. De eigen winkels van Leen Bakker zouden substantieel hogere filiaalbedragen genereren dan de franchisewinkels en het in stand houden van een separate organisatie, administratie en systemen voor de franchisenemers was niet meer houdbaar. Leen Bakker kondigde aan voornemens te zijn om de exploitatie van de winkels op dezelfde locatie voort te zetten. De partijen hebben geprobeerd om een regeling te treffen maar uiteindelijk zijn zij er niet uitgekomen. D.B.V. heeft in dat kader een procedure aanhangig gemaakt en primair – voor zover hier van belang - gevorderd dat de opzegging van 28 juli 2020 zonder rechtsgevolg is geweest en dat de franchiseovereenkomst voortduurt. Subsidiair heeft D.B.V. een verklaring voor recht gevorderd dat als de opzegging van de franchiseovereenkomst en/of onderhuurovereenkomst rechtsgevolg heeft, Leen Bakker gehouden is tot betaling van een schadevergoeding aan D.B.V. Voorts is veroordeling van Leen Bakker tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, gevorderd. Leen Bakker heeft een tegenvordering ingesteld waarin zij onder meer een verklaring voor recht gevraagd heeft dat de franchiseovereenkomst per 31 juli 2023 rechtsgeldig is beëindigd. Ook heeft zij gevorderd om D.B.V. te veroordelen om per datum van beëindiging van de franchiseovereenkomst de winkelruimte te ontruimen. Uiteindelijk krijgt Leen Bakker gelijk van de kantonrechter. D.B.V. komt tegen het vonnis in hoger beroep.
Opzegging franchiseovereenkomst op grond van bedrijfseconomische redenen
Het hof heeft geoordeeld dat Leen Bakker de franchiseovereenkomst rechtsgeldig opgezegd heeft per 31 juli 2023. Het hof heeft overwogen dat de franchiseovereenkomst voorziet in de mogelijkheid van opzegging en bepaalt dat Leen Bakker mag opzeggen als voortzetting in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd. Aan dit criterium is volgens het hof voldaan. Een franchisegever heeft als ondernemer het recht om een strategische keuze op bedrijfseconomische gronden te maken. Partijen zijn het erover eens dat de opzegging dient te worden getoetst op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de opzegging. De bedrijfseconomische en strategische argumenten zijn als volgt samen te vatten:
- er werkzaamheden voor de franchiseondernemers dienen te worden verricht die voor de eigen winkels niet nodig zijn;
- bij zelfexploitatie Leen Bakker meer inkomen zal genereren;
- een nieuw ICT- en ERP-systeem wordt ingevoerd;
- de Wet Franchise een lastenverzwaring voor Leen Bakker oplevert;
- er lastig afspraken zijn te maken met de franchisenemers over de online verkopen;
- de marketingmix;
- de zakelijke markt;
- de eenheid naar buiten toe voor Leen Bakker zwaar weegt.
D.B.V heeft de bedrijfseconomische en strategische argumenten gemotiveerd bestreden maar het gerechtshof oordeelt desondanks dat hetgeen is aangevoerd niet ertoe leidt dat de opzegging niet rechtsgeldig is gedaan.
Het hof stelt hierbij voorop dat de rechter niet op de stoel van de ondernemer kan gaan zitten, in die zin dat de rechter dient te beoordelen of een andere keuze ook mogelijk was geweest. Aan de ondernemer komt immers een eigen beoordelingsruimte toe over hoe deze zijn organisatie wenst in te richten en welke strategie wordt gevoerd. De bedrijfseconomische en strategische argumenten van Leen Bakker voor opzegging dienen wel voldoende door haar aannemelijk te worden gemaakt.
Het hof concludeert dat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd. Er is voldaan aan het criterium dat van Leen Bakker in redelijkheid niet kan worden gevergd de franchiseovereenkomst met D.B.V. te laten voortduren. In het bijzonder heeft Leen Bakker voldoende inzichtelijk gemaakt dat zij een zodanig zwaarwegend bedrijfseconomisch belang heeft bij beëindiging van de franchiserelatie met D.B.V. dat opzegging van de overeenkomst gerechtvaardigd is, tegen de achtergrond dat zij in zijn geheel wil stoppen met de franchiseformule en zich uitsluitend nog wil focussen op het exploiteren van eigen winkels. Hiertegen weegt het belang van D.B.V. bij voortzetting van de franchiserelatie niet op.
Opzegging in strijd met redelijkheid en billijkheid
D.B.V. komt in hoger beroep op tegen de verwerping van haar beroep op de redelijkheid en billijkheid. Volgens D.B.V. is de uitoefening van de opzeggingsbevoegdheid door Leen Bakker zonder betaling van een toereikende compensatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, dan wel vloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voort dat de opzegging gepaard had moeten gaan met het aanbod om schadevergoeding te betalen.
Het hof haalt een arrest van de Hoge Raad d.d. 2 februari 2018 aan betreffende de opzegging van duurovereenkomsten. In het bijzonder acht het hof de overwegingen 3.6.3 en 3.6.4 van belang. Voorts wordt verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2016. In dat arrest is, voor zover hier relevant, opgenomen dat ook als een overeenkomst voorziet in een regeling van de opzegging, de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst in de omstandigheden van het geval in de weg kunnen staan aan respectievelijk opzegging, opzegging zonder zwaarwegende grond, opzegging op een bepaald moment, of opzegging zonder aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.
Te beoordelen feiten en omstandigheden bij een beroep op redelijkheid en billijkheid
Bij de beoordeling van het beroep op de redelijkheid en billijkheid neemt het hof de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
- Aard en inhoud van de overeenkomst: het gaat in de onderhavige zaak om samenwerking van ruim 25 jaar. De franchiseovereenkomst is steeds stilzwijgend verlengd.
- Verwachtingen: het hof is van oordeel dat relevant is dat Leen Bakker gedurende de lange samenwerking nooit heeft gesproken over het stoppen met de sinds 1958 bestaande franchiseformule bij Leen Bakker. Tijdens de langdurige onderhandelingen vanaf begin 2018 tot februari 2020 is de mogelijkheid van het stoppen van Leen Bakker met de franchiseformule niet ter sprake gekomen. Dit betekent niet dat Leen Bakker in de loop van 2020 niet van koers zou mogen veranderen, maar betekent wel dat de franchisenemers op basis van de houding van Leen Bakker voorafgaand en tijdens de onderhandelingen niet bedacht waren op een opzegging. Aannemelijk is dat D.B.V. haar gedrag heeft afgestemd op de verwachting dat niet binnen afzienbare tijd zou worden opgezegd. Zo is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de onderhuurovereenkomst met Leen Bakker niet zou zijn gesloten en de daarmee samenhangende financiële investeringen niet zouden zijn gedaan als er wetenschap was van de beëindiging van de relatie binnen enkele jaren.
- Geen verwijt: het hof oordeelt dat van belang is dat D.B.V. geen enig verwijt kan worden gemaakt van de opzegging.
- Afhankelijke relatie: het hof heeft geoordeeld dat tussen partijen vaststaat dat D.B.V. in financiële zin volledig afhankelijk is van de franchiseovereenkomst omdat het gehele inkomen wegvalt bij de beëindiging daarvan. Verder wordt D.B.V. na de opzegging beperkt om op een andere wijze in haar inkomen te voorzien door het non-concurrentiebeding.
- Aanbod tot vergoeding: geen aanbod.
Het gerechtshof oordeelt dat gelet op de jarenlange relatie tussen partijen, de verwachtingen bij D.B.V. - tot het moment van de mededeling op 15 juli 2020 - dat de franchiseovereenkomst niet zou worden beëindigd, de investeringen die D.B.V. heeft gedaan die nog niet (geheel) zijn afgeschreven, de omstandigheid dat D.B.V. geen verwijt kan worden gemaakt van de opzegging, en de afhankelijke relatie waarin D.B.V. zich bevindt, de opzegging zonder deze te vergezellen van een (passend) aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat D.B.V. nu 23 maanden eerder op de hoogte was van de opzegging dan zij op grond van de voorgeschreven opzegtermijn van 13 maanden zou zijn geweest, betreft geen compensatie voor D.B.V. Het gerechtshof oordeelt dat dit betekent dat Leen Bakker in verband met de beëindiging van de franchiseovereenkomst is tekortgeschoten jegens D.B.V. Op basis van deze tekortkoming kan D.B.V. jegens Leen Bakker aanspraak maken op een zekere (schade)vergoeding. Het hof wijst de vordering tot verwijzing naar de schadestaat toe.
Gelijktijdige beëindiging huurovereenkomst en franchiseovereenkomst?
Leen Bakker heeft in hoger beroep gevorderd dat de huurovereenkomst gelijktijdig met de franchiseovereenkomst op 31 juli 2023 eindigt. Het hof stelt vast dat D.B.V. geen belang meer heeft bij het blijven huren van de winkelruimte na 31 juli 2023. D.B.V. mag de ruimte immers enkel gebruiken om een Leen Bakker winkel te exploiteren, terwijl de opzegging van de franchiseovereenkomst ertoe leidt dat zulks niet meer mogelijk is.
Non-concurrentiebeding
D.B.V. vordert terzijdestelling van het overeengekomen non-concurrentiebeding, althans dat Leen Bakker geen beroep toekomt op de artikelen 13.4-13.5 van de franchiseovereenkomst, althans dat een beroep van Leen Bakker op deze bedingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, althans in strijd met de redelijkheid en billijkheid. D.B.V. heeft deze vordering ten aanzien van het non-concurrentiebeding niet nader toegelicht. Nu Leen Bakker heeft aangevoerd dat (i) partijen het non-concurrentiebeding zijn overeengekomen, (ii) het beding noodzakelijk is om het bedrijfsdebiet van Leen Bakker te beschermen en (iii) het beding voldoende ruimte laat voor andere activiteiten van de franchiseondernemer, heeft het hof deze vordering afgewezen.
Conclusie
Gelet op het arrest van het gerechtshof is het aan te raden om bij de opzegging van een langdurige franchiseovereenkomst na te gaan of het doen van een passend aanbod tot schadevergoeding redelijk en billijk is. Ik adviseer u graag of een aanbod tot schadevergoeding in de gegeven omstandigheden redelijk en billijk is. Mocht het tot een procedure komen, neem dan contact op met Olivier den Hardenbroek
(1) Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 28 februari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:659