Bescherming knowhow door concurrentiebeding in franchiseovereenkomst
De zaak betreft een franchiseovereenkomst tussen een franchisegever enerzijds die zich richt op bemiddeling bij verhuur van onroerend goed, beheer van woonruimte en de franchisenemer anderzijds.
De franchisegever had de franchiseovereenkomst beëindigd omdat de vestiging van de franchisenemer niet geëxploiteerd zou worden conform het systeem c.q. handboek van de franchisegever. De tweede reden zou zijn dat de franchisenemer in twee opeenvolgende jaren 90% minder omzet zou hebben gerealiseerd dan overeengekomen is. De franchisegever doet wel de mededeling dat de (postcontractuele) bepalingen uit de franchiseovereenkomst en in het bijzonder het non-concurrentiebeding in stand blijft.
Nadat de franchiseovereenkomst beëindigd is, is de voormalige franchisenemer een eigen onderneming begonnen.
Alvorens de voorzieningenrechter ingaat op de inhoudelijke beoordeling van de zaak, overweegt de voorzieningenrechter dat een eisende partij niet ontvankelijk is in haar vordering wanneer voldoende belang om de tegenpartij in rechte te betrekken ontbreekt.
In dit kader overweegt de voorzieningenrechter dat het concurrentie- en relatiebeding in de betreffende franchiseovereenkomst in de eerste plaats bedoeld is om de franchisegever in staat te stellen om zijn knowhow aan de franchisenemer over te dragen en de nodige bijstand bij toepassing van zijn methoden te verlenen zonder het risico te lopen dat die knowhow en die bijstand (in)direct aan concurrenten ten goede komen.
Op basis van het voorgaande overweegt de voorzieningenrechter dat de vraag die derhalve beantwoord moet worden is of er sprake is geweest van overdracht van knowhow aan de franchisenemer. Indien daarvan geen sprake is, dan heeft de franchisegever geen rechtens te respecteren belang bij de nakoming van het concurrentie- en relatiebeding en dan zal haar vordering afgewezen worden.
De voorzieningenrechter sluit voor beantwoording van de vraag wat onder knowhow moet worden verstaan aan bij de definitie daarvan in artikel 7:911 lid 2 sub a onder 2 BW: “knowhow, zijnde een geheel van niet door een intellectueel eigendomsrecht beschermde praktische informatie, voortvloeiend uit de ervaring van de franchisegever en uit de door hem uitgevoerde onderzoeken, welke informatie geheim, wezenlijk en geïdentificeerd is”.
Om te kunnen spreken van een rechtens te respecteren belang bij bescherming van knowhow dient derhalve sprake te zijn van kennis of informatie die:
- geheim;
- wezenlijk;
- geïdentificeerd is.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat blijkens de Memorie van Toelichting onder “geheim” worden verstaan dat de knowhow niet algemeen bekend of gemakkelijk verkrijgbaar is. Onder “wezenlijk” moet worden verstaan dat de knowhow voor de franchisenemer belangrijk en nuttig is voor de exploitatie van de franchiseonderneming.
Onder “geïdentificeerd” moet worden verstaan dat de knowhow zodanig is beschreven dat kan worden nagegaan of deze aan de criteria van geheim zijn en wezenlijkheid voldoet.
De franchisenemer heeft zich in de procedure verweerd door te stellen dat er geen sprake is van overdracht van enige relevante en rechtens te beschermen kennis of (formule) knowhow maar dat zij al over eigen kennis en werkervaring beschikte van elf jaar.
De voorzieningenrechter oordeelde dat onvoldoende gesteld is om tot het oordeel te kunnen komen dat er sprake is van overdracht van knowhow.
Volgens de franchisegever is de volgende informatie overgedragen: een starterspakket, update van de richtlijnen op Kamernet, een verkooptraining, een update van de huurovereenkomst, standaardmails en leads.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de omstandigheid dat er moeite genomen is om de geduide kennis en informatie te vergaren (handboek en starterspakket) en de franchisenemer daarmee voordeel heeft behaald doordat zij er zelf die tijd en moeite niet meer in hoeft te steken, en zich dus op exploitatie kan richten, niet onderbouwt dat die kennis moet worden gekwalificeerd als unieke en of geheime informatie. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat daarmee immers niet is onderbouwd dat die kennis en informatie buiten de franchisegever om niet makkelijk te verkrijgen is.
Ook het volgen van een fotografiecursus, een update van de richtlijnen op Kamernet, een update van de huurovereenkomst, updates over de verbetering van screening, een uitleg over de diplomatenclausule in de huurovereenkomst en standaard antwoorden op binnenkomende e-mails, voldoen volgens de voorzieningenrechter zonder nadere onderbouwing niet aan de criteria om voor bescherming in aanmerking te komen. Het zou steeds gaan om kennis die voor het publiek algemeen toegankelijk en eenvoudig te verkrijgen is.
Standaard e-mails kunnen verder in redelijkheid niet tot knowhow worden gerekend, omdat zonder nadere onderbouwing (die ontbreekt) niet valt in te zien waarom die standaardantwoorden zodanig belangrijk en nuttig zijn voor de exploitatie van de franchiseonderneming, dat deze als wezenlijk voor de franchiseonderneming moeten worden gekwalificeerd.
Eiseres heeft verder gesteld dat in de franchiseonderneming gebruik wordt gemaakt van geheime en unieke leads. Deze technologische kennis kan volgens de rechtbank eenvoudig worden verkregen door inhuur van ICT-professionals waardoor niet gesproken kan worden van geheime informatie. De omstandigheid dat concurrenten gebruik maken van dezelfde technologie, maakt dat er geen sprake is van unieke kennis.
Het blijft onduidelijk of de voorzieningenrechter tot een ander oordeel was gekomen indien het non-concurrentiebeding anders was verwoord. In het non-concurrentiebeding in de onderhavige zaak was uitdrukkelijk opgenomen dat het doel daarvan bescherming van knowhow was. Verder ben ik van mening dat de voorzieningenrechter een strenge maatstaf hanteert bij de beoordeling of al dan niet sprake is van geheime en unieke informatie dan wel kennis. Dat bepaalde informatie online toegankelijk is wil niet zeggen dat de informatie van de franchisegever niet geheim is. De betreffende informatie zou immers als bedrijfseigen gegevens kunnen worden aangemerkt die aan de franchisenemer ter beschikking gesteld zijn. De toepassing van een strenge maatstaf brengt met zich mee dat bij het opstellen van een franchiseovereenkomst meer aandacht besteed moet worden aan de wijze waarop de formule en het concurrentiebeding verwoord worden.
Voor meer informatie over het concurrentiebeding in de franchiseovereenkomst kunt u contact opnemen met Olivier den Hardenbroek
[1] 24 februari 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:877. Zie ook: JOR 2021/198 met annotatie van mr. dr. S.A. Kruisinga.